15 november 2010

Wie verslaat het Lets Radiokoor?

In koorparadijs Letland staat het 25-koppige Radiokoor aan de top. Het zijn specialisten in boventoonzang en fluittoon, daarnaast leveranciers van het spirituele vergezicht. ‘s Werelds beste kamerkoor? ‘In delen van het repertoire zijn ze onverslaanbaar.’

Veel tijd om bij te kletsen wordt de zangers van het Lets Radiokoor niet gegund. Een grijze maandagochtend in Riga: zonder veel omhaal zet dirigent Kaspars Putnins zich achter zijn oude Blüthner. Beng – met een C-akkoord opent hij de repetitie. ‘Noe-noe-noe-noe’ klinkt het onmiddellijk uit 25 kelen. Rang, een toon hoger. ‘Ma-ma-ma-ma’. Flats, E-groot.

Een kwartier later zijn de stembanden warm. ‘Pagina 44’, bromt Putnins, een boomlange Let die het koor sinds 1992 dirigeert, in toerbeurt met de artistiek leider Sigvards Klava. Pagina 44 betekent: kopje onder in Let me bleed, een heftig stuk van de hedendaagse Italiaan Luca Francesconi. De stemvorken flitsen voortdurend naar het oor.

Drieëneenhalf uur lang zwoegen de zangers professioneel verder, met verstolen gaapjes in een maat rust en slokken koffie in de pauze. ‘Basisdynamiek’, ‘resonans’, ‘absoluut piano’ – eens per kwartier valt uit Putnins’ Letse aanwijzingen een vakterm te distilleren. En al zijn het vertrouwde stukken die meegaan op tournee naar Rotterdam, Amsterdam en Tilburg, het oppoetswerk gebeurt grondig.

De Letten, hoor je weleens fluisteren, vormen het beste kamerkoor van het moment. Technisch perfect, maar toch warm van klank. Met een mengvermogen waarin de kleinste toefjes alt en tenor zich laten doseren. Eén criticus vermoedde het stiekeme gebruik van een ‘koorklavier’, iets tussen kerkorgel en synthesizer in. Anders vielen die prachtklanken toch niet te produceren?

‘Eén ding is duidelijk’, zegt Daniel Reuss, die als koorchef pendelt tussen Cappella Amsterdam en het Estlands Philharmonisch Koor. ´Tot op de dag van vandaag wordt er in de Baltische landen veel gezongen. Het zijn niet allemaal Pavarotti’s, maar iedereen doet het.’

‘Dat is overdreven’, sputtert Kaspars Putnins. ‘Wel is de Letse koorbeweging sterk georganiseerd. Alleen al Riga telt meer dan honderd koren. En elke vijf jaar hebben we een koorfestival, met 12 duizend zangers en 30 duizend man publiek. Op 2,3 miljoen Letten is dat een heleboel.’

En ja, sla de biografie van muzikale Letten er maar op na. Mariss Jansons, chef van het Concertgebouworkest: hij is de zoon van een zangeres en een dirigent. Mezzosopraan Elina Garanca, die vorige week New York veroverde als Carmen: vader koordirigent, moeder zanglerares. Neem ook de aanstormende maestro Andriss Nelsons: ma in de oude muziek, pa koordirigent.

‘Zingen was in de rurale samenleving al doodnormaal’, verklaart Kaspars Putnins. ‘Na de Reformatie kwam daar het lutherse koraal bij. En de koorfestivals bloeiden op onder Duitse invloed.’

De jonge Richard Wagner bouwde aan zijn carrière in Duitstalig Riga. Aan het pand waar hij een paar seizoenen dirigeerde, hangt een plaquette met de namen van andere beroemdheden die de stad passeerden, vermoedelijk op doortocht naar Sint-Petersburg. Antons Rubinsteins, Ferencs Lists, Hektors Berliozs. En Klara Vika-Šumane, die wij beter kennen als Clara Schumann-Wieck.

‘Grrr…’ reutelt een bas van het Lets Radiokoor. ‘Chchch’ blaast een alt eroverheen. ‘Ie-ie-ie-ie’ tremoleert een tenor met zijn wijsvinger tussen de lippen. Extended vocal techniques – Martins Viljums smeedde ze aaneen tot het hilarische stuk Gaw ek-dad kard. Het scheelde niet veel of de specialisten die ze beheersen hadden hun zeventigste seizoen niet gehaald. Twee jaar geleden schreef de Letse omroep rode cijfers en moest het Radiokoris worden geschrapt. Pas toen het ministerie van cultuur in de bres sprong, kon het koor z’n merknaam kopen en werd de omroepstudio verruild voor een gerenoveerd pakhuis.

Daar, tussen de oevers van de Westelijke Dvina en de vijf gigantische markthallen die ooit zijn neergezet als zeppelinhangar, verdiepen ze zich verder in de geheimen van microtonaliteit, boventoonzang en de fluittoon. Fraaie truc was dat, vorig jaar tijdens de Haarlemse Koorbiënnale. Uit welk lijf kwam de mysterieuze toon die in de Nieuwe Kerk z’n gloed uitspreidde over een heel akkoord? De zoektocht eindigde bij de getuite lippen van een sopraan.

Het zal toeval zijn: op een wandeling langs de Dom van Riga – baksteengotiek van een oude Hanzestad – komt uit de omliggende huizen tot twee keer toe een zingende vrouwenstem. De een begeleidt zichzelf met folkloristisch handgeklap, de ander oefent zuchtfiguurtjes uit de Barok.

En geloof het of niet, Eriks Esenvalds heeft net zijn dochtertje afgeleverd bij zangles. Met Martins Viljums en Santa Ratniece behoort hij tot de jonge Letse componistengeneratie. Esenvalds eerste opdracht voor het Lets Radiokoor, Légende de la femme emmurée (2005), kreeg van Europese radiomakers prompt een prijs.
Als er al een Letse koorklank bestaat, peinst de componist, komt die voort uit de geografische situatie. ‘We liggen op een kruispunt. Uit Rusland stamt de basso profondo, de superlage bas. Uit Scandinavië waaide de lichte vrouwenstem over die in de hoogte extreem zacht kan zingen. Vul die ruimte op en je hebt een wijde, open klank.’

Esenvalds benut hem meesterlijk in zijn Légende. Eerst klinkt er het stemmengekrioel van een Albanees volksliedje. Dan glijdt statig de Letse koorklank binnen, weids en zuiver als de hemel boven de Baltische Zee.
Overigens zingt Esenvalds full-time als tenor bij Riga’s andere profkoor, Latvija, 58 stemmen groot. Daniel Reuss: ‘Dat is een verschil met het westen: componisten hebben verstand van koor.’


De wereld maakte in 1988 definitief kennis met de Baltische zanglust. In Estland liep een koorfestival uit op een nacht zingen tegen de sovjets. In 1989 slingerde een menselijke keten zich van Tallinn via Riga naar Vilnius, 600 kilometer lang. Het protest haalde de media als ‘Zingende Revolutie’. Twee jaar later was de zelfbeschikking een feit.

Ook de cd-industrie ontdekte het koorparadijs. In hun visuele vertaling van de stemmenpracht tonen de hoesontwerpers zich opmerkelijk eensgezind. Water, strand en wolkenluchten. En bomen, liefst kaal.
Dirigent Putnins herkent het cliché. ‘Maar toch: de Letten zijn wel degelijk sterk verbonden met de natuur. Ik was stomverbaasd toen ik erachter kwam dat collega’s in het westen niet de namen kennen van vogels en bomen.’

En door alles heen schemert de suggestie van spiritualiteit, erkent Putnins. ‘Peteris Vasks, onze beroemdste componist, heeft alle Letse muziek in wezen romantisch genoemd. Dat trekje is misschien versterkt onder de sovjets. Nooit was het leven eenduidig, er móést tussen hemel en aarde iets meer zijn.’

Na de Zingende Revolutie kwamen de koorbewegingen tussen oost en west goed op gang. Tõnu Kaljuste, de Est, was een paar jaar chef van het Nederlands Kamerkoor, waar men inmiddels de loper heeft uitgelegd voor zijn landgenoot Risto Joost. In Tallinn trad Daniel Reuss in de voetsporen van Paul Hillier, de Brit die in de oude muziek furore heeft gemaakt met het Hilliard Ensemble.

Je zou denken: door al dat gereis is het met de nationale koorkarakteristieken gauw gedaan. Net als bij de symfonieorkesten, die steeds meer op elkaar gaan lijken. Bij zang ligt het anders, denkt Putnins. ‘Dat heeft vooral te maken met taal. Resonantie, de plaatsing van klinkers en medeklinkers - de moedertaal van een zanger poets je niet zomaar weg.’

‘Neem de Esten’, zegt Daniel Reuss. ‘Die komen oorspronkelijk van achter de Oeral en spreken een Finoegrische taal. Hun koorklank is voller en donkerder dan het strakke, beetje metaalachtige van de Letten. Die spreken van oudsher Baltisch.’ Het klankverschil vloeit deels ook voort uit de zangopleiding, meent componist Esenvalds. ‘Veel Esten zijn geschoold als operazanger.’

Putnins: ‘Die zul je in ons koor inderdaad niet vinden. Sommige zangers hebben niet eens een diploma. Wel zijn ze ongelooflijk gevoelig voor elkaars musiceren. Ze mengen perfect, pikken elke boodschap op. En zingen doen ze stuk voor stuk vanaf hun kindertijd.’

Op welke onwaarschijnlijke hoogte dat in Riga gebeurt, laat het jeugdkoor Kamer horen. De jongelui figureren in een theatervoorstelling rond de Letse componist Emils Darzins. Die liep in 1910 onder de trein, al dan niet opzettelijk, na te zijn beschuldigd van plagiaat. Zijn orkestmuziek had hij toen al verbrand.
Zijn koorwerk gelukkig niet. En al moet dirigent Maris Sirmais een metalliek versterkte piano tolereren, hij laat zijn zangers glanzen. Je hoeft geen Lets te verstaan om te horen hoe delicaat ze omgaan met klemtoon en ontspanning, hoe woord en klank vervloeien. Op de wereldranglijst van amateurkoren prijken deze adolescenten bovenaan.

Kaspars Putnins: ‘In dat besef van tekst ligt onze grote kracht. Verder stellen we geen grens aan wat goed koorgeluid zou moeten zijn. Brommen, raspen en fluiten hoort er gewoon bij.’ Daniel Reuss: ‘In delen van het repertoire zijn ze onverslaanbaar. Bach is weer een ander verhaal.’ Putnins: ‘Het contrapunt van Sweelinck moet je ons inderdaad niet laten zingen. Maar gelukkig hebben jullie daar je eigen koren voor.’

de Volkskrant, 12 november 2010

Geen opmerkingen:

Een reactie posten