![]() |
foto: Melle Meivogel |
Dat straks in de Van der Mandelezaal muziek klinkt is welbeschouwd een wonder. In de loop van een wreed voorjaar blies het ene na het andere zomerfestival zijn editie af. Tegen de pandemie viel niet op te plannen. Maar na de versoepeling begonnen bij Liza Ferschtman, de violist en artistiek leider, de vingers alsnog te jeuken. Zou in Delft niet toch een ieniemieniefestival...?
Dus daar staat ze droefgeestige muziek te spelen, blootsvoets op een schavot, in een hoek van het met glas overkapte binnenplein. Het blijft triest een festival te moeten inkrimpen van tien dagen naar twee, op het randje van financiële harakiri. In coronaopstelling daalt een volle bak hier van 400 naar 50 verkochte stoelen.
![]() |
foto: Melle Meivogel |
Malincolia heet de tweezang voor gesmoorde snaren van de vioolmagiër Eugène Ysaÿe. Ferschtman legt er de lading in die ze even later in haar welkomstpraatje verwoordt. Ze vertelt over de eenzaamheid van muzikanten in lockdowntijd. Over het surrogaat van online optreden. Over het verlangen haar publiek weer in de armen te sluiten.
In een andere hoek staat Bram van Sambeek op. Geen klaaglijker instrument dan zijn fagot, zeker in dit stuk van de Syrische componist Kinan Azmeh. Van Sambeek fabriceert een vlechtwerk van weemoedige tonen, sommige speelt hij live, andere komen uit een speaker. Maar dan heeft hij genoeg getreurd. Pas op, ik kom eraan heet een nuchter staaltje kippendrift uit de pen van Louis Andriessen.
Als de ban gebroken is, vormen Ferschtman en haar vrienden een cirkel in het hart van de zaal. Beethoven, Strijkkwintet. O ja, zo klonk dat, twintig levenslustige snaren in een gonzend C-grootakkoord! En lekker, zo’n vers plokkend pizzicato!
Ferschtman, festivalbrein sinds 2007, had met deze editie afscheid willen nemen. Bij nader inzien draagt ze het stokje pas volgend jaar over aan Nino Gvetadze, de Nederlands-Georgische pianiste. Uiteraard vanuit de hoop dat het virus dan is uitgedoofd. Dat het leger van zzp’ende collega’s niet is omgevallen. Dat het weefsel van het Nederlandse muziekleven niet is aangevreten door codes geel, oranje en rood.
Een medicijn tegen doemgedachten staat in Delft gelukkig ook op het programma. Het Octet van Franz Schubert is misschien wel het mooiste kamermuziekwerk voor strijkers en blazers ooit geschreven. Als dan ook nog Olivier Patey zich meldt, de soloklarinettist van het Koninklijk Concertgebouworkest, verdampen voor even de zorgen.
In deel twee, Adagio, lijkt het alsof zijn zacht gloeiende klank van gene zijde komt. Geen nood, luidt de belofte, muziek zal overleven, dat doet ze immers al eeuwen. Patey speelt zo geraffineerd om de maatstrepen heen, dat je het graag zou geloven.
Zwiepend slot, schallend ‘bravo!’. Acht musici buigen naar alle windstreken. Boven hun hoofd, achter het glazen dak, is de scheve toren van de Oude Kerk langzaam opgelost in de nacht. Laat het alsjeblieft geen teken zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten