27 september 2010

Hans Werner Henze zwaait de opera gedag

foto´s Ursula Kaufmann

Wie de laatste opera van Hans Werner Henze wil zien, kan twee dingen doen. Of je neemt bij Essen Hauptbahnhof een gratis shuttlebus. Of je pakt de auto en zoekt zelf je weg naar Gladbeck, een troosteloos industrieoord in het Ruhrgebied. In beide gevallen stuit je op veel lelijks en rammel je de laatste kilometer over pokdalig asfalt.

Henze, de componistenvorst van 84, zwaait het muziektheater gedag met Gisela!, een opera ‘für Schulklassen und Jugendgruppen’. Zo noemen ze dat tenminste bij de Ruhrtriennale, het kunstenfestival dat sinds 2002 probeert het oude industrielandschap om te vormen tot vruchtbaar cultuurlandschap. Niet zonder succes: dit jaar noemt Essen en omgeving zich Culturele Hoofdstad van Europa.

De intendant, Willy Decker, heeft 130 toneel-, dans-, literatuur-, film- en operavoorstellingen geplaatst in voormalige fabrieken, hoogovens en schachtliften. De Maschinenhalle Zeche Zweckel in Gladbeck herinnert aan de steenkoolwinning. De hal is opgetrokken uit rode baksteen en kent boogvensters aan weerszijden. Aan de stalen dakconstructie zitten nu toneellampen en klankkaatsers geschroefd.

Veel jeugd hangt er bij de première van Gisela! niet rond. Wel spuwt het liftje naar de steigertribune een handvol rolstoelers uit. De laatste, Hans Werner Henze, komt moeizaam overeind en schuifelt aan de arm van een begeleider naar z’n plek. Tien symfonieën staan op zijn naam, wagonladingen kamermuziek, ensemblewerk en vocaal spul, plus handenvol opera’s. Hij beraadslaagde met librettisten als W.A. Auden en Ingeborg Bachmann, droomde van kunst en socialisme, en verloor intussen de jeugd niet uit het oog.

Zo schreef Henze in 1980 voor Toscaanse adolescenten de opera Pollicino. Regie: Willy Decker. De huidige Triennale-intendant riep een andere Henzegetrouwe naar Gladbeck: Pierre Audi, de Amsterdamse opera- en festivalbaas. Bijna drie decennia geleden haalde die de componist al eens naar zijn Londense Almeida Theatre. In 1997 hielp Audi Henzes Venus und Adonis in München aan een première.

De laatste Henze – weemoed hangt in de machinehal. Er is een treinstationnetje nagebouwd, herfstbladeren liggen op de rails. Napels Centraal: daar arriveert Gisela, studente kunstgeschiedenis uit Oberhausen. Ze reist met haar vriendje Hanspeter, een vulkanoloog in spe. Natuurlijk komen ze voor de Vesuvius en voor de kunst, maar al doende willen ze ook wat smetjes in hun relatie wegwerken.

Gisela raakt evenwel verkikkerd op de reisleider. Ze troont hem mee naar het mistige Roergebied, waar helaas niet iedereen op Gennaro zit te wachten. Haar droom dreigt om te slaan in een nachtmerrie. Aan het slot van de opera barst de Vesuvius uit. Vreugdevuur of aswolk, dat laat Henze in het midden.

Mooi materiaal voor de educatie: heb je de moed om je eigen keuzes te maken, of laat je je ringeloren door de conventie? Verwezenlijk je jezelf elders – zoals Henze na de oorlog in Italië heeft gedaan – of ga je juist in eigen omgeving de confrontatie met het onbekende aan?

Op de dirigent na, Steven Sloane, is niemand van het muzikale personeel boven de 30. Over de hoofdrolzangers niets dan lof: hun jeugdige stem valt samen met de personages die ze vertolken. De rest van de opera, zeven scènes en een proloog, vertrouw je liever toe aan gelouterde professionals. Die hadden vermoedelijk meer mediterraan strijklicht uit de strijkers gehaald en de koormaten gedecideerd geïntoneerd. Nu blijft er twijfel hangen rond Henzes partituur.

In Gisela’s wensdroom- en nachtmerriesequentie valt de voorstelling stil. Daar staat tegenover dat Henze die zangloze, met film gelardeerde minuten heeft benut voor een kennelijk dringend project: een ontroerend, met stofgoud gearrangeerd eresaluut aan de Orgelsonates van Bach.

de Volkskrant, 27 september 2010

Geen opmerkingen:

Een reactie posten