Veelzijdig is Marc Minkowski. Bij De Nederlandse Opera dirigeerde hij al eens een authentieke Händel, nu keert hij terug met Gounods Roméo et Juliette. De Fransman vindt zichzelf koppig, maar ook buigzaam. ‘Wel geef ik toe dat ik het talent mis om de tweede viool te spelen.’
Hou het stil voor Haagse bezuinigers en schrapers. Maar Marc Minkowski, de vlegel die op z’n negentiende een barokorkest uit de grond stampte, rond z’n dertigste de Romantiek binnenstormde en als veertiger debuteerde bij de Berliner Philharmoniker – Marc Minkowski heeft geen diploma’s.
Heeft hij ook nooit gewild trouwens. Compassie met de onder cultuur- en onderwijsuitgaven zuchtende belastingbetaler hoeven we daar niet achter te zoeken. Vanaf volgende week staat hij bij De Nederlandse Opera tenminste gewoon in de bak voor Gounods Roméo et Juliette, betaald en wel.
Het is eerder zo dat Marc Minkowski a. uit een redelijk bevoorrecht Frans nest komt en b. geen trek had om zich als student in een jarenlang curriculum orkestdirectie te begraven. Hij wilde het vak in, en wel zo snel mogelijk. Zelfs aan zijn middelbareschoolexamen kwam hij niet meer toe.
Jaja, bezorgde ouders. In het Amsterdamse Muziektheater knikt Minkowski (48) met pretoogjes. ‘Maar ik had nu eenmaal die obsessie en wilde het maximale eruithalen. Gelukkig hebben ze me gesteund.’
De dirigent lijkt opnieuw wat forser, wordt in elk geval flink grijzer, en begint met zijn recent aangemeten baard de trekken te vertonen van een patriarch.
Nederlandse muziekliefhebbers kennen hem van verschillende disciplines. Om te beginnen is er de Minkowski van de oude muziek. Met Les Musiciens du Louvre, zijn barokorkest, oogstte hij bravo’s op het Utrechtse oudemuziekfestival, in de Zaterdagmatinee en bij De Nederlandse Opera – niet zelden met Händel. Uit het muziektheatrale oeuvre van Rameau knipte en plakte hij een inventieve Symphonie imaginaire bij elkaar, wat hem een paar jaar terug een Edison en de VSCD Klassieke Muziekprijs opleverde.
Daarnaast graast Minkowski het symfonische oeuvre en de 19de-eeuwse opera af. Zijn eerste stappen op dat pad zette hij begin jaren negentig bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest, met componisten als Berlioz en Ravel. Bij de Nationale Reisopera vatte hij in 1997 zijn eerste Wagner aan. In eigen land gaf hij een stevige impuls aan het frivolere Offenbachgenre. En zijn nieuwste liefde heet John Adams, de Amerikaan wiens muziek hij omschrijft als ‘geagiteerd, veellagig en eigentijds.’
Minkowski’s Frans klinkt ingetogen en voornaam. Zelden hoor je de naam ‘Berlioz’ zo muzikaal uitspreken, met een zweefvlucht op de ‘o’ en een zachte landing op de ‘z’. De vrucht wellicht van een goed milieu: vader vestigde de neonatologie in Frankrijk, moeder verzorgt nog altijd literaire vertalingen uit het Engels en Arabisch.
Hun zoon snuffelde aan de blokfluit, het instrument dat hem op zijn Parijse privéschool toegang verschafte tot het beginnersorkest. Als de dertienjarige uitvindt dat hij daarmee nooit het A-orkest van docenten en ouderejaars zal bereiken, stapt hij over op de fagot. ‘Ik mocht meteen meespelen in Haydns 104de symfonie en kwam in een warm bad. Ik leefde alleen nog maar voor de muziek, telde de dagen af tot we weer orkest hadden.’
Sneu voor de wiskundeleraar op klarinet, maar de kleine naast hem speelt al snel klassen beter. Naar een zomercursus smokkelt Minkowski, behalve zijn fagot, ook een Vivaldiconcertje mee. Hij plukt tien kornuiten bij elkaar en staat op z’n vijftiende voor het eerst te zwaaien.
Toneelrepetitie in Amsterdam. Marc Minkowski gaapt, wacht, drentelt en roffelt met z’n stokje. Regisseur Olivier Py wil de zangers van Roméo et Juliette even bijpraten over de steekpartij die Mercutio en Tybalt het leven kost. Het toneelbeeld is zwartgeblakerd, grafheuvels documenteren de vete tussen de Capuleti en Montecchi.
Vooral de evolutie van Julia houdt Minkowski bezig, zegt hij een halfuur later. Lichtzinnig als een cocotte begint ze aan haar fameuze eerste aria, ´Ah! Je veux vivre´. Vier sensuele duetten met Romeo later koerst ze af op een tragische dood. Die ontwikkeling moet hij goed doseren.
Zo heeft de dirigent wel meer uit te pluizen. Op welke momenten flirt Gounod met Wagner, en waar legt hij zich juist toe op de lichtere, Franse lyriek? En op één punt valt met hem niet te marchanderen: in een Franse opera ligt tekst altijd aan de basis van klank. ‘Medeklinkers, accenten, resonanties – ook met het Residentie Orkest zoek ik voortdurend naar de juiste warmte en inzet.’
Wat Minkowski in z’n hoofd heeft, krijg je er niet zomaar uit. Dat ontdekten ze bij de Vlaamse Opera in Antwerpen, waar hij het pand in 1999 na twee jaar chefschap met slaande deuren verliet. Drie jaar geleden zag de top van Deutsche Grammophon hoe hun sterdirigent zijn chique platencontract verscheurde.
‘Heerszuchtig? Ik? Welnee. Ik koester alleen dromen en ideeën. En dan is het fijn als er iemand tegenover je zit die daarin meegaat. Ik ben koppig, maar als het moet ook buigzaam. Wel geef ik toe dat ik het talent mis om de tweede viool te spelen.’
Groot was de verbazing toen Marc Minkowski in 2008 opdook in Polen. Hij werd muziekchef van Sinfonia Varsovia, een niet al te spraakmakend orkest. Het leek een onlogische stap voor iemand die de blik toch vooral naar boven richt. Hij legt uit: ‘Als gast kom ik elk seizoen bij vijf, zes verschillende orkesten over de vloer. Heel leuk, maar als er mooie dingen gebeuren kennen die geen vervolg. In Warschau kan ik systematisch sleutelen aan de relatie met een symfonieorkest, in repertoire dat het werk met Les Musiciens du Louvre perfect aanvult.’ Overigens, zegt hij, is Sinfonia Varsovia het beste orkest van Polen, met gretige spelers die willen werken aan klank en karakter en die niet terugschrikken voor hedendaagse muziek.
Komt bij dat zijn familiehistorie in Warschau akelig tastbaar wordt. Minkowski’s overgrootvader was een Pools-joodse bankier. Veel van zijn nazaten namen vlak voor de Tweede Wereldoorlog de vlucht, gebouwen en percelen achterlatend. Een enkeling kwam terecht in Auschwitz. Marc Minkowski klopt op zijn hart: ‘Een deel van mij ligt in Polen. Met het ouder worden raak ik daar steeds gevoeliger voor.’
Op z’n achttiende krijgt hij zijn eerste Romantische partituur voorgeschoteld: Le carnaval romain, de kleurrijke orkestouverture van Hector Berlioz. Plaats van handeling is Hancock, Maine, aan de Amerikaanse oostkust. Minkowski raakt er verzeild nadat een verpleegkundige zijn vader in het ziekenhuis heeft aangesproken: uw zoon wil toch de muziek in? Nou, naast mij woont een dirigent.
Minkowski eropaf. Zit hij tegenover een sfinx die hem allerlei intimiderende vragen begint te stellen. Beethoven, Achtste symfonie, Tempo di Menuetto: wat speelt de tweede klarinet in maat 60?
De sfinx heet Charles Bruck. Hij is niet de eerste de beste, ontdekt Minkowski later. Bruck heeft in Frankrijk nieuw werk van Dallapiccola, Ligeti en Penderecki geïntroduceerd. Als vaste dirigent van de Nederlandse Opera leidt hij in 1951 de legendarische Holland-Festivalvoorstelling van Glucks Orfeo, met Kathleen Ferrier in de titelrol.
Verder blijkt Bruck het vak te hebben geleerd bij de oude Pierre Monteux, wiens vermaarde zomerschool in Maine hij heeft overgenomen. Als Minkowski er met z’n fagot arriveert, schuift hij aan bij een groep gelouterde orkestmusici die allemaal dromen van het dirigentschap. Om beurten betreden ze de bok. Charles Bruck verstopt zich achter de pauken en kijkt toe.
Minkowski: ‘Ik heb mannen zien huilen. Er deden muzikanten mee uit de grote Amerikaanse orkesten. De moeilijkste solo’s speelden ze vlot weg, maar hun manier van dirigeren oogde kinderlijk. Je maakt me zeeziek!, riep Bruck dan. Of: zelfs een hond geeft nog een betere opmaat dan jij!’
Minkowski, de adolescent, blijkt ertegen bestand. ‘In die twee maanden heb ik een stevige basis gelegd. Als dirigent doe je je werk soms in stressvolle omstandigheden, met musici die je bloed wel kunnen drinken. Brucks aanpak bleek een prima voorbereiding op de praktijk.’ En de jonge Fransman meende te merken dat de bruuskheid voortkwam uit diep respect voor de schepper van een partituur: de componist. Daarin, zegt Minkowski, gaf Charles Bruck de geest door van Pierre Monteux, die in Hancock ligt begraven.
‘Ik probeer me te spiegelen aan zijn enorme veelzijdigheid. Monteux dirigeerde in 1913 de première van Stravinsky’s Sacre du printemps, hét symbool van de nieuwe eeuw. Evengoed liep hij twintig jaar later vooruit op de barokrevival door als eerste een complete opera van Lully op te voeren, Acis et Galatée. En weet je waar? In de Stadsschouwburg van Amsterdam.’
de Volkskrant, 1 oktober 2010
Het is eerder zo dat Marc Minkowski a. uit een redelijk bevoorrecht Frans nest komt en b. geen trek had om zich als student in een jarenlang curriculum orkestdirectie te begraven. Hij wilde het vak in, en wel zo snel mogelijk. Zelfs aan zijn middelbareschoolexamen kwam hij niet meer toe.
Jaja, bezorgde ouders. In het Amsterdamse Muziektheater knikt Minkowski (48) met pretoogjes. ‘Maar ik had nu eenmaal die obsessie en wilde het maximale eruithalen. Gelukkig hebben ze me gesteund.’
De dirigent lijkt opnieuw wat forser, wordt in elk geval flink grijzer, en begint met zijn recent aangemeten baard de trekken te vertonen van een patriarch.
Nederlandse muziekliefhebbers kennen hem van verschillende disciplines. Om te beginnen is er de Minkowski van de oude muziek. Met Les Musiciens du Louvre, zijn barokorkest, oogstte hij bravo’s op het Utrechtse oudemuziekfestival, in de Zaterdagmatinee en bij De Nederlandse Opera – niet zelden met Händel. Uit het muziektheatrale oeuvre van Rameau knipte en plakte hij een inventieve Symphonie imaginaire bij elkaar, wat hem een paar jaar terug een Edison en de VSCD Klassieke Muziekprijs opleverde.
Daarnaast graast Minkowski het symfonische oeuvre en de 19de-eeuwse opera af. Zijn eerste stappen op dat pad zette hij begin jaren negentig bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest, met componisten als Berlioz en Ravel. Bij de Nationale Reisopera vatte hij in 1997 zijn eerste Wagner aan. In eigen land gaf hij een stevige impuls aan het frivolere Offenbachgenre. En zijn nieuwste liefde heet John Adams, de Amerikaan wiens muziek hij omschrijft als ‘geagiteerd, veellagig en eigentijds.’
Minkowski’s Frans klinkt ingetogen en voornaam. Zelden hoor je de naam ‘Berlioz’ zo muzikaal uitspreken, met een zweefvlucht op de ‘o’ en een zachte landing op de ‘z’. De vrucht wellicht van een goed milieu: vader vestigde de neonatologie in Frankrijk, moeder verzorgt nog altijd literaire vertalingen uit het Engels en Arabisch.
Hun zoon snuffelde aan de blokfluit, het instrument dat hem op zijn Parijse privéschool toegang verschafte tot het beginnersorkest. Als de dertienjarige uitvindt dat hij daarmee nooit het A-orkest van docenten en ouderejaars zal bereiken, stapt hij over op de fagot. ‘Ik mocht meteen meespelen in Haydns 104de symfonie en kwam in een warm bad. Ik leefde alleen nog maar voor de muziek, telde de dagen af tot we weer orkest hadden.’
Sneu voor de wiskundeleraar op klarinet, maar de kleine naast hem speelt al snel klassen beter. Naar een zomercursus smokkelt Minkowski, behalve zijn fagot, ook een Vivaldiconcertje mee. Hij plukt tien kornuiten bij elkaar en staat op z’n vijftiende voor het eerst te zwaaien.
Toneelrepetitie in Amsterdam. Marc Minkowski gaapt, wacht, drentelt en roffelt met z’n stokje. Regisseur Olivier Py wil de zangers van Roméo et Juliette even bijpraten over de steekpartij die Mercutio en Tybalt het leven kost. Het toneelbeeld is zwartgeblakerd, grafheuvels documenteren de vete tussen de Capuleti en Montecchi.
Vooral de evolutie van Julia houdt Minkowski bezig, zegt hij een halfuur later. Lichtzinnig als een cocotte begint ze aan haar fameuze eerste aria, ´Ah! Je veux vivre´. Vier sensuele duetten met Romeo later koerst ze af op een tragische dood. Die ontwikkeling moet hij goed doseren.
Zo heeft de dirigent wel meer uit te pluizen. Op welke momenten flirt Gounod met Wagner, en waar legt hij zich juist toe op de lichtere, Franse lyriek? En op één punt valt met hem niet te marchanderen: in een Franse opera ligt tekst altijd aan de basis van klank. ‘Medeklinkers, accenten, resonanties – ook met het Residentie Orkest zoek ik voortdurend naar de juiste warmte en inzet.’
Wat Minkowski in z’n hoofd heeft, krijg je er niet zomaar uit. Dat ontdekten ze bij de Vlaamse Opera in Antwerpen, waar hij het pand in 1999 na twee jaar chefschap met slaande deuren verliet. Drie jaar geleden zag de top van Deutsche Grammophon hoe hun sterdirigent zijn chique platencontract verscheurde.
‘Heerszuchtig? Ik? Welnee. Ik koester alleen dromen en ideeën. En dan is het fijn als er iemand tegenover je zit die daarin meegaat. Ik ben koppig, maar als het moet ook buigzaam. Wel geef ik toe dat ik het talent mis om de tweede viool te spelen.’
Groot was de verbazing toen Marc Minkowski in 2008 opdook in Polen. Hij werd muziekchef van Sinfonia Varsovia, een niet al te spraakmakend orkest. Het leek een onlogische stap voor iemand die de blik toch vooral naar boven richt. Hij legt uit: ‘Als gast kom ik elk seizoen bij vijf, zes verschillende orkesten over de vloer. Heel leuk, maar als er mooie dingen gebeuren kennen die geen vervolg. In Warschau kan ik systematisch sleutelen aan de relatie met een symfonieorkest, in repertoire dat het werk met Les Musiciens du Louvre perfect aanvult.’ Overigens, zegt hij, is Sinfonia Varsovia het beste orkest van Polen, met gretige spelers die willen werken aan klank en karakter en die niet terugschrikken voor hedendaagse muziek.
Komt bij dat zijn familiehistorie in Warschau akelig tastbaar wordt. Minkowski’s overgrootvader was een Pools-joodse bankier. Veel van zijn nazaten namen vlak voor de Tweede Wereldoorlog de vlucht, gebouwen en percelen achterlatend. Een enkeling kwam terecht in Auschwitz. Marc Minkowski klopt op zijn hart: ‘Een deel van mij ligt in Polen. Met het ouder worden raak ik daar steeds gevoeliger voor.’
Op z’n achttiende krijgt hij zijn eerste Romantische partituur voorgeschoteld: Le carnaval romain, de kleurrijke orkestouverture van Hector Berlioz. Plaats van handeling is Hancock, Maine, aan de Amerikaanse oostkust. Minkowski raakt er verzeild nadat een verpleegkundige zijn vader in het ziekenhuis heeft aangesproken: uw zoon wil toch de muziek in? Nou, naast mij woont een dirigent.
Minkowski eropaf. Zit hij tegenover een sfinx die hem allerlei intimiderende vragen begint te stellen. Beethoven, Achtste symfonie, Tempo di Menuetto: wat speelt de tweede klarinet in maat 60?
De sfinx heet Charles Bruck. Hij is niet de eerste de beste, ontdekt Minkowski later. Bruck heeft in Frankrijk nieuw werk van Dallapiccola, Ligeti en Penderecki geïntroduceerd. Als vaste dirigent van de Nederlandse Opera leidt hij in 1951 de legendarische Holland-Festivalvoorstelling van Glucks Orfeo, met Kathleen Ferrier in de titelrol.
Verder blijkt Bruck het vak te hebben geleerd bij de oude Pierre Monteux, wiens vermaarde zomerschool in Maine hij heeft overgenomen. Als Minkowski er met z’n fagot arriveert, schuift hij aan bij een groep gelouterde orkestmusici die allemaal dromen van het dirigentschap. Om beurten betreden ze de bok. Charles Bruck verstopt zich achter de pauken en kijkt toe.
Minkowski: ‘Ik heb mannen zien huilen. Er deden muzikanten mee uit de grote Amerikaanse orkesten. De moeilijkste solo’s speelden ze vlot weg, maar hun manier van dirigeren oogde kinderlijk. Je maakt me zeeziek!, riep Bruck dan. Of: zelfs een hond geeft nog een betere opmaat dan jij!’
Minkowski, de adolescent, blijkt ertegen bestand. ‘In die twee maanden heb ik een stevige basis gelegd. Als dirigent doe je je werk soms in stressvolle omstandigheden, met musici die je bloed wel kunnen drinken. Brucks aanpak bleek een prima voorbereiding op de praktijk.’ En de jonge Fransman meende te merken dat de bruuskheid voortkwam uit diep respect voor de schepper van een partituur: de componist. Daarin, zegt Minkowski, gaf Charles Bruck de geest door van Pierre Monteux, die in Hancock ligt begraven.
‘Ik probeer me te spiegelen aan zijn enorme veelzijdigheid. Monteux dirigeerde in 1913 de première van Stravinsky’s Sacre du printemps, hét symbool van de nieuwe eeuw. Evengoed liep hij twintig jaar later vooruit op de barokrevival door als eerste een complete opera van Lully op te voeren, Acis et Galatée. En weet je waar? In de Stadsschouwburg van Amsterdam.’
de Volkskrant, 1 oktober 2010
Geen opmerkingen:
Een reactie posten