03 september 2010

Het Hemsch-klavecimbel uit 1751: een miracle sonore

Wie hem hoort, raakt op slag verliefd. Want de Hemsch, een klavecimbel uit 1751, en ‘instrument in residence’ op het Festival Oude Muziek, is geen metalige spijkerbak, maar een miracle sonore. ‘Hij heeft me meer geleerd dan al mijn docenten bij elkaar.’

Frédérick Haas legt zijn vingers op de toetsen en daar golft klavecimbelmuziek van François Couperin door de salon. Les baricades mistérieuses heet het stuk, dat zich laat omschrijven als een raadselachtig deinen op filosofische diepten. Mild geneurie en verzaligd gonzen wisselen elkaar af in Flawinne, een idyllisch buiten met uitzicht op de Waalse stad Namen.

Tingeltangelhaters zullen hun ideeën over het klavecimbel moeten bijstellen. Niks metalige spijkerbak: Haas’ instrument ademt grandeur. ‘Hij heeft al heel wat bekeerlingen gemaakt’, bevestigt zijn bezitter.
De wondermachine werd in 1751 door Henri Hemsch vervaardigd uit populieren-, epicea- en notenhout, metalen snaren en stemknoppen, ivoren toetsen en ook gesneden pennetjes van vogelveer.

Bij het Utrechtse Festival Oude Muziek beschouwen ze hem als het mooiste Franse instrument dat is overgeleverd. Dat besef leidde tot een unieke stap: in het vandaag te beginnen festival, gewijd aan de Franse Barok, speelt het Hemsch-klavecimbel een prominente rol als ‘instrument in residence’. Vanaf maandag valt hij te bewonderen in zes recitals, een zomerschool en een workshop.

Afgelopen voorjaar, in het Tijdschrift Oude Muziek, verklaarde de Utrechtse directeur Xavier Vandamme de Hemsch omstandig zijn liefde (‘geduldig en ietwat uitdagend wacht hij af tot je het aandurft dichterbij te komen’). In Flawinne verklapt Frédérick Haas: ‘Toen Xavier hem voor het eerst hoorde, kreeg hij tranen in
z’n ogen. De tweede keer trouwens ook.’ 
 
Zelf leerde Haas (40) het instrument kennen bij de vorige eigenaar, een dame uit de streek rond Toulouse. Haas, toen een Parijse orgelstudent die in Amsterdam het klavecimbelvak zou leren bij Bob van Asperen, mocht er elk jaar een paar weken op komen spelen. Zijn weldoenster had de Hemsch overgenomen van een Parijse collectioneur die hem in Montpellier had opgespoord. Daar loopt het spoor dood.

Kostbare toetsen, een exquise klankbord: de eerste eigenaar keek niet op een sou. Mogelijk ging het om Alexandre Le Riche de la Pouplinière, een schatrijke belastingontvanger die jarenlang onderdak bood aan de componist en klavierman Jean-Philippe Rameau. ‘Je kunt er van alles bij denken’, zegt Frédérick Haas, ‘maar we weten het gewoon niet’.

Over de Keulse Parijzenaar Henri Hemsch (1700-1769) bestaat evenmin een uitgebreid dossier. Op z’n 28ste meldt hij zich in het atelier van Antoine Vater. In 1746 duikt hij op als functionaris van het Parijse instrumentenmakersgilde. Georg Philipp Telemann komt bij hem logeren.

Verspreid over de wereld staan nog vijf Hemschen. Ze hebben de Franse Revolutie overleefd, en ook de gemene winter van 1816, toen klavecimbelhout welkome brandstof vormde voor de klaslokalen van het Parijse conservatorium. Nadat de piano in de 19de eeuw aan zijn opmars was begonnen, sleten ze hun dagen vooral als deftig meubelstuk.

De Hemsch van Frédérick Haas geldt als een miracle sonore. Dat moest tijdens een cd-sessie ook de geluidstechnicus erkennen die gewend was om pinnig klavecimbelgeluid royaal op te poetsen. Hier stond een instrument dat hém commandeerde.

Haas somt de sterke kanten op: zijn Hemsch resoneert vorstelijk, waarbij de toon steeds een kern behoudt. Heel wat anders dan bij de kopieën die al gauw klinken alsof je piano speelt met teveel pedaal. Ook snelle nootjes hebben presentie, zij het zonder bitse trekjes. En, uitzonderlijk: het lichte toucher is gevoelig voor de snelheid waarmee de vinger de toets treft. Je kunt er de kleur en zelfs de dynamiek mee beïnvloeden.
 
Dat had de jeugdige Haas in Toulouse al snel door: de Hemsch neemt je als een gids bij de hand.‘Resonantie, timbre: historische instrumenten onthullen zaken die je op een andere manier nooit kunt ontdekken. Ze vormen de enige fysieke link met een componist. Over Franse barokmuziek heeft hij me misschien wel meer geleerd dan al mijn docenten bij elkaar.’

Maar voor studenten, tenzij ze het klasje van Haas aan het Brusselse conservatorium frequenteren, wordt authentiek klavecimbelgeluid steeds lastiger bereikbaar. Musea werpen drempels op, of houden hun collectie helemaal achter slot en grendel. Die situatie, bekent Frédérick Haas, vormt een van de redenen waarom hij zijn klavier – bij hoge uitzondering –- naar Utrecht transporteert.

‘Ik weet nog hoe inspirerend ik het vond toen Jos Van Immerseel me in het Antwerpse Museum Vleeshuis liet snuffelen aan instrumenten van Ruckers en Dulcken. En neem zo’n topstuk als Les baricades mistérieuses: dat moet je toch minstens één keer ervaren op een Hemsch?’

Kan het Utrechtse publiek meteen de naakte borsten op de binnenkant van de klep bewonderen. De schildering vertelt over Callisto, de nimf die maagd wilde blijven maar door Jupiter listig werd bezwangerd. ‘Komt hij te koop?’ vroeg de Duitse verzamelaar die het rozige bloot al in zijn huiskamer zag lonken.

de Volkskrant, 27 augustus 2010

Geen opmerkingen:

Een reactie posten