![]() |
Alphons Diepenbrock |
Erik Menkveld verdichtte de vriendschap van componist Alphons Diepenbrock met zijn geestverwant Matthijs Vermeulen tot de roman Het grote zwijgen - inclusief amoureuze verwikkelingen.
Fraai is dat. Nu kunnen we de muziek van Alphons Diepenbrock en Matthijs Vermeulen nooit meer beluisteren zonder de borsten van mevrouw Diepenbrock te zien. Deinende borsten zijn het, schrijft Erik Menkveld in zijn debuutroman Het grote zwijgen. Ze hebben ‘licht naar buiten wijzende tepels’ en componist Matthijs Vermeulen mag ze op pagina 321 kussen.
Die vrijpartij in Laren, december 1916, rijmt op het tafereel waarmee Menkveld zijn boek begint. In 1910 is het meneer Diepenbrock die toegeeft aan de lust. Schrijlings op hem zit een ex-leerlinge met meisjesachtige borsten en donkere tepels. De componist stelt vast dat ze zich scheert, gezien het ‘komijnzaad van haar oksels’.
In zulke details roert zich de poëet. Niet Alphons Diepenbrock, hoewel die bij leven de taal vaardig hanteerde. Wel Erik Menkveld (1959), de dichter en poëziecriticus van de Volkskrant die zich heeft gestort op de vriendschap tussen Alphons Diepenbrock en Matthijs Vermeulen. Hij laat hem opbloeien en verdorren, geheel volgens de feiten. Op de witte vlekken daartussen laat Menkveld zijn verbeelding los.
De twee musici leren elkaar kennen in 1910. Diepenbrock is de leraar klassieke talen die het zonder formele muziekopleiding heeft geschopt tot gerespecteerd componist. Vermeulen is de sjofele smidszoon uit Helmond die ternauwernood rondkomt van zijn baantje als recensent. In die stiel, schrijft Vermeulen later, is hij ‘een monster van hoogmoed, en een monster van oprechtheid’.
![]() |
Matthijs Vermeulen |
Inderdaad krijgt dirigent Willem Mengelberg soms genadeloos op z’n falie. Maar over Diepenbrocks toneelmuziek Marsyas doet de 22-jarige criticus lyrisch verslag. Hij looft het ‘jongzonnige’ van de noten en toont zich gevoelig voor ‘het beweeglijk-mysterieuze van ’t fantastische schaduwen- en klankengeheel’.
Diepenbrock nodigt de bewonderaar thuis uit. Die blijkt zijn ideaal te delen van muziek die moet dienen als stut tegen de morele ontworteling van de moderne tijd. In de ruim 25 jaar oudere Fons herkent Thijs zijn maître spirituel.
Menkveld wisselt een hoofdstuk in Diepenbrockperspectief consequent af met een chapiter door de ogen van Vermeulen. Dat gebeurt in een strakke chronologie, met menig flashback. Die aanpak haalt de vaart uit een vertelling die soms toch al wordt gehinderd door de feiten.
Neem Petrus Spee. Met dit muziekgevoelige joch uit de Pijp heeft Matthijs Vermeulen inderdaad een tijdje samengewoond. Pikant, zo’n homo-erotisch contrapunt. De jongen verzwijgen zou ook vreemd zijn. Maar bij Menkveld loopt Petrus vooral rond als klankkast voor stroeve uiteenzettingen over de aard der melodie en de liefde als eeuwige, ondoorgrondelijke bron van het bestaan.
Ook daardoor duurt het een halve roman voordat het tussen de hoofdpersonen gaat vonken. Wanneer Vermeulen iets roept over de Nietzsche-tekst die zijn gastheer heeft gebruikt voor het orkestlied Im grossen Schweigen, zet Diepenbrock hem buiten de deur. Minstens zo diep voelt hij zich gekwetst wanneer het Hoofd ‘Kunst en Letteren’ van De Telegraaf hem kapittelt over een slappe dirigeerbeurt in het Concertgebouw.
In dat artikel omschrijft Vermeulen Diepenbrocks dirigerende gebaren als ‘zacht wenkend en meestal week, met veel ijle en onbestemde wendingen’. Tegelijk schetst hij een haarscherp profiel van een door de wereldoorlog lam geslagen idealist. Diepenbrock is ‘bang voor de realiteit, bang voor de daad. Hij staat in grote stilte, onbereikbaar voor ons, onbereikbaar voor zich zelf.’
Die analyse draagt vermoedelijk bij aan de amoureuze gevoelens van mevrouw Diepenbrock. Zes maanden later bekent ze Vermeulen in elk geval haar liefde. De twee beloven elkaar ‘één jaar geluk’, maar als Elisabeth wil scheiden trekt haar minnaar zich schielijk terug.
Dat Vermeulen een wereldoorlog later trouwt met Elisabeths dochter Thea, is een ironie die Menkveld zijn lezers moet onthouden. De roman eindigt in 1921, wanneer Alphons Diepenbrocks overlijdt. Maar ingewijden zullen glimlachen wanneer de kleine Thea nadrukkelijk opduikt in het blikveld van oom Thijs.
Menkveld heeft het goed gezien: er zit een roman in het grote zwijgen dat Alphons Diepenbrock omgeeft. Zoals er een feuilleton schuilt in het weerbarstige bestaan van Matthijs Vermeulen. Maar hoe vruchtbaar zijn pen ook is, hij legt het af tegen het origineel. Geen gebontkraagde dame of geschrijnwerkte pendule doet de fenomenale stilist Vermeulen vergeten.
Erik Menkveld: Het grote zwijgen. Van Oorschot; 390 pagina’s; €19,90; ISBN 978 90 282 4158 9
de Volkskrant, 18 juni 2011
Geen opmerkingen:
Een reactie posten