Nederland loopt voorop
in een eeuwenoude traditie: improviseren op het kerkorgel. In Haarlem, op 's
werelds belangrijkste concours, zoeken muzikale waaghalzen de strijd.
Een plukje toeristen krimpt in elkaar. Hoog boven hun
hoofd, op het orgel van de Grote of Sint-Bavokerk in Haarlem, bereikt Jacob
Lekkerkerker de climax van zijn improvisatie. Een eenvoudig deuntje hadden we
hem voorgeschoteld. Inmiddels jaagt hij een bombardement uit de pijpen.
Volgende week hoopt Lekkerkerker hier opnieuw te zitten,
als finalist van het Haarlemse Improvisatieconcours. Die wedstrijd, in z'n
soort de oudste en belangrijkste ter wereld, is toe aan de 50ste editie. Grote winnaars heeft 'Haarlem' opgeleverd. Vaker wel dan
niet droegen die een oer-Hollandse naam. Piet Kee. Klaas Bolt. Jan Jongepier. Een
Jacob Lekkerkerker zou in dat rijtje niet misstaan.
![]() |
Jacob Lekkerkerker |
'Voorlopig zit ik te kloten' zegt de 38-jarige muzikant,
terwijl het slotakkoord van zijn improvisatie wegsterft. Probleem: de toetsen
zakken dieper in het klavier dan hij gewend is. Soms blijft een vinger haken. Waarmee
les één uit het handboek improvisatie zichzelf genadeloos opdringt: ken uw
instrument.
In de klassieke muziek vormt Lekkerkerkers beroepsgroep een
dappere enclave. Organisten beheersen een kunst die collega-musici allang hebben
verleerd. Geef ze een thema en ze produceren ter plekke een fuga. Liever een
orgelsymfonie? De vingers staan al klaar.
Nederlanders blinken erin uit. Hun succes wortelt in de
calvinistische praktijk, merkte Stephen Taylor, een anglicaanse domineeszoon die
rond 1980 in Nederland neerstreek om zijn orgelstudie te voltooien.
![]() |
Stephen Taylor |
'Ik wist niet wat ik hoorde', vertelt hij over de eerste
keer dat hij aanschoof bij een kerkdienst. 'De organist improviseerde een voor-
en naspel bij de psalmzang. Typisch Nederlands. Nog steeds is het de eerste
vraag van een buitenlandse student: waar kan ik dat horen?'
Sinds 2010 is Taylor de juryvoorzitter van het Haarlemse
concours. In de Sint-Bavo spelen de psalmen en het geloof trouwens geen rol. 'Wij
zijn er voor de niet-kerkelijke, hedendaagse improvisatie. Ook met
Bachimitaties maak je bij ons geen kans.'
Dat komt Jacob Lekkerkerker goed uit. Voor hem is Bachs breed
uitwaaierende contrapunt een netelige affaire. Vanaf de geboorte mist hij drie
vingers aan de rechterhand. Toch drukt Lekkerkerker, als organist van de Oude
Kerk in Amsterdam, de voetsporen van Jan Pieterszoon Sweelinck. En hij
verbreedt het vak door, als een dj, te werken met draaitafels, samples en sound
design.
Zijn orgeltraining kreeg Lekkerkerker aan het
conservatorium van Den Haag. Daar heerste qua improvisatie de vrije methode. 'Laat
eens wat horen, zei mijn leraar Jos van der Kooy. En daar gingen we dan aan
schaven.' Een tegenpool trof hij tijdens voortgezette studie in Parijs.
Krijg eerst maar eens een paar harmonische talen in de vingers, zei de Franse
improvisatievorst Loïc Mallié. Evenwichtige Bach, sappige César Franck, vrijzwevende
Debussy: nonchalant stuurt Lekkerkerker ze de Haarlemse Bavo in.
De Franse en de Nederlandse school domineren de
hedendaagse orgelimprovisatie. Fransen spelen kleurrijk, symfonisch, een tikje traditioneel.
Nederlanders plaatsen er speelse lijnen en puntige ritmes tegenover. 'Het zijn
uitersten', waarschuwt juryvoorzitter Taylor. 'In de praktijk hoor je ze steeds
vaker vervloeien.'
Misschien sijpelt die trend door in het thema voor de
Haarlemse finale. Het werd besteld bij Louis Andriessen: Hollandser kun je natuurljk
niet krijgen. Tegelijkertijd werd hij door zijn vader Hendrik, een bekende organist,
gekneed in de Franse school.
Rond de finale gaat het als volgt: een uur voor zijn optreden
trekt de kandidaat zich terug in een kamer. Hij vindt er Andriessens noten,
plus potlood en papier. Nee, zegt Stephen Taylor, zo'n voorbereiding druist niet
in tegen de geest van het concours. 'Van oudsher streeft Haarlem naar een
improvisatie met de allure van een geschreven compositie.'
Als Lekkerkerker de voorronde overleeft, zal hij eerst Andriessens
ritmes erin slijpen. Trommelen met de vingers en net zo lang 'tatata' dreunen tot
de boel is geautomatiseerd. Gulden improvisatieregel: 'Wie het ritme niet in de
klauwen heeft, is gezien.' Daarna kiest hij een harmonische taal, bepaalt de toonsoorten
en noteert registerkleuren. En dan is het: God zegene de greep. 'Je moet topfit
en in balans aantreden', vindt Lekkerkerker, 'anders heb je in Haarlem niets te
zoeken.'
Een misslag is zo gemaakt. Een toets kan blijven hangen. Of
in het vuur van zijn spel raakt de improvisator de kluts kwijt. 'Nooit iets laten
merken', zegt Lekkerkerker. 'Een fout is geen fout zolang je hem muzikaal kunt benutten.' Niet vastlopen is belangrijk, zegt voorzitter Taylor. 'Verder
luistert de jury vooral of iemand een creatief idee neerlegt en dat inventief uitwerkt.
Anders krijg je een improvisatie die knap in elkaar zit, maar artistiek niets doet.'
Bij de besten gaan vingers en voeten gelijk op met de
fantasie. Taylor roemt de 'showy virtuositeit' van André Isoir, de drievoudige Franse
winnaar. 'Altijd adembenemend' vindt hij Jos van der Kooy, de Haarlemse
stadsorganist die twee keer zegevierde. En 'misschien wel de overrompelendste prestatie
uit de concoursgeschiedenis' kwam voor rekening van Jan Raas, die in 1977 zijn hattrick
voltooide.
Toch menen pessimisten dat het achteruit holt met de orgelimprovisatie.
Kerken sluiten, conservatoriumklassen krimpen, studenten schrikken terug voor
de tijdsinvestering die improviseren vergt. Taylor spreekt liever van een 'normalisatie'. De
naoorlogse bloei was in historisch perspectief uitzonderlijk, stelt hij. Naast
een 'kwantitatieve teruggang' ziet hij 'kwalitatieve groei'. 'Ik maak me geen
zorgen. De kunst zal niet verdwijnen.'
Wel voorbij is de tijd dat een improvisator zich uitsluitend
liet voeden met een notenthema. Een gedicht, beeldende kunst, film: tegenwoordig
kan alles. We zetten Lekkerkerker een Mondriaan voor: Composition with red,
black, blue, yellow and grey. Hij piekert en trekt registerknoppen uit. Vertelt dat hem
een anekdote te binnen schiet over de jonge Piet Mondriaan, die in het
kunstenaarsnest Bergen aan de zwier ging met de meiden. Lage pedaaltonen trekken
zwarte lijnen. Cornet en gemshoorn leveren kleur. Vingers stuiven over het
klavier.
'De truc van improviseren', zegt Lekkerkerker, 'is dat er
een gevoel loskomt waarmee je jezelf inspireert.'
Helaas, Jacob Lekkerkerker drong niet door tot de finale.
De editie-2015 werd gewonnen door de Fransman David Cassan.
Nederland orgelland
Geen land kent zo'n grote concentratie kerkorgels als
Nederland. Ze staan in steden als Alkmaar, Amsterdam en Leiden, maar ook in vlekken
als Oosthuizen, Midwolde of Blessum. Vaak zijn ze eeuwenoud, goed onderhouden
en uitstekend bespeelbaar.
Religie, welvaart en pronkzucht bepalen vanaf de 15de eeuw
het gunstige klimaat. De liturgische rol van het orgel stond uiteraard voorop.
Maar een kerk of stad moest zich zo'n technologisch wonder wel kunnen
veroorloven. Achter toets en pijp schuilt een complex mechaniek van blaasbalgen
en slangen. De pijpen, van hout of metaal, vormen registers die één toonhoogte kunnen
voorzien van tientallen kleuren.
Dat veel historische orgels nog bespeelbaar zijn, heeft ook
te maken met schrieperigheid. Liever lapte men een oud orgel op, dan een kostbaar
nieuw instrument aan te schaffen. Als het echt niet anders kon, werd zoveel
mogelijk pijpwerk hergebruikt. Het oudste, nog bespeelbare orgel is dat van Jan
van Covelens uit 1511, in de Grote of Sint-Laurenskerk van Alkmaar.
![]() |
Karikatuur van Händel, het improvisatiebeest |
Toen Christiaan Müller in 1738 het orgel van de Haarlemse Sint-Bavo opleverde, was het een wereldwonder. Niet eerder had iemand zo'n groot instrument gebouwd. Het telde ruim vijfduizend pijpen, de langste schoten elf meter de lucht in. Het orgeltoerisme dat op gang kwam, duurt tot op de dag van vandaag. Barokcomponist en organist Georg Friedrich Händel kwam langs in 1740 en 1750. In 1766 liet Wolfgang Amadeus Mozart er zijn tienjarige vingers op los. Ook latere orgeltitanen, zoals Felix Mendelssohn en Maurice Duruflé, roemden de brede, voorname klank van de 64 Haarlemse registers.
de Volkskrant, 8 juli 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten