28 juli 2014

Vol op het orgel



Nederland loopt voorop in een eeuwenoude traditie: improviseren op het kerkorgel. In Haarlem, op 's werelds belangrijkste concours, zoeken muzikale waaghalzen de strijd.

Een plukje toeristen krimpt in elkaar. Hoog boven hun hoofd, op het orgel van de Grote of Sint-Bavokerk in Haarlem, bereikt Jacob Lekkerkerker de climax van zijn improvisatie. Een eenvoudig deuntje hadden we hem voorgeschoteld. Inmiddels jaagt hij een bombardement uit de pijpen.

Volgende week hoopt Lekkerkerker hier opnieuw te zitten, als finalist van het Haarlemse Improvisatieconcours. Die wedstrijd, in z'n soort de oudste en belangrijkste ter wereld, is toe aan de 50ste editie. Grote winnaars heeft 'Haarlem' opgeleverd. Vaker wel dan niet droegen die een oer-Hollandse naam. Piet Kee. Klaas Bolt. Jan Jongepier. Een Jacob Lekkerkerker zou in dat rijtje niet misstaan.

Jacob Lekkerkerker
'Voorlopig zit ik te kloten' zegt de 38-jarige muzikant, terwijl het slotakkoord van zijn improvisatie wegsterft. Probleem: de toetsen zakken dieper in het klavier dan hij gewend is. Soms blijft een vinger haken. Waarmee les één uit het handboek improvisatie zichzelf genadeloos opdringt: ken uw instrument.

In de klassieke muziek vormt Lekkerkerkers beroepsgroep een dappere enclave. Organisten beheersen een kunst die collega-musici allang hebben verleerd. Geef ze een thema en ze produceren ter plekke een fuga. Liever een orgelsymfonie? De vingers staan al klaar.
Nederlanders blinken erin uit. Hun succes wortelt in de calvinistische praktijk, merkte Stephen Taylor, een anglicaanse domineeszoon die rond 1980 in Nederland neerstreek om zijn orgelstudie te voltooien.

Stephen Taylor
'Ik wist niet wat ik hoorde', vertelt hij over de eerste keer dat hij aanschoof bij een kerkdienst. 'De organist improviseerde een voor- en naspel bij de psalmzang. Typisch Nederlands. Nog steeds is het de eerste vraag van een buitenlandse student: waar kan ik dat horen?'

Sinds 2010 is Taylor de juryvoorzitter van het Haarlemse concours. In de Sint-Bavo spelen de psalmen en het geloof trouwens geen rol. 'Wij zijn er voor de niet-kerkelijke, hedendaagse improvisatie. Ook met Bachimitaties maak je bij ons geen kans.'

Dat komt Jacob Lekkerkerker goed uit. Voor hem is Bachs breed uitwaaierende contrapunt een netelige affaire. Vanaf de geboorte mist hij drie vingers aan de rechterhand. Toch drukt Lekkerkerker, als organist van de Oude Kerk in Amsterdam, de voetsporen van Jan Pieterszoon Sweelinck. En hij verbreedt het vak door, als een dj, te werken met draaitafels, samples en sound design.

Zijn orgeltraining kreeg Lekkerkerker aan het conservatorium van Den Haag. Daar heerste qua improvisatie de vrije methode. 'Laat eens wat horen, zei mijn leraar Jos van der Kooy. En daar gingen we dan aan schaven.' Een tegenpool trof hij tijdens voortgezette studie in Parijs. Krijg eerst maar eens een paar harmonische talen in de vingers, zei de Franse improvisatievorst Loïc Mallié. Evenwichtige Bach, sappige César Franck, vrijzwevende Debussy: nonchalant stuurt Lekkerkerker ze de Haarlemse Bavo in.

De Franse en de Nederlandse school domineren de hedendaagse orgelimprovisatie. Fransen spelen kleurrijk, symfonisch, een tikje traditioneel. Nederlanders plaatsen er speelse lijnen en puntige ritmes tegenover. 'Het zijn uitersten', waarschuwt juryvoorzitter Taylor. 'In de praktijk hoor je ze steeds vaker vervloeien.'

Misschien sijpelt die trend door in het thema voor de Haarlemse finale. Het werd besteld bij Louis Andriessen: Hollandser kun je natuurljk niet krijgen. Tegelijkertijd werd hij door zijn vader Hendrik, een bekende organist, gekneed in de Franse school.

Rond de finale gaat het als volgt: een uur voor zijn optreden trekt de kandidaat zich terug in een kamer. Hij vindt er Andriessens noten, plus potlood en papier. Nee, zegt Stephen Taylor, zo'n voorbereiding druist niet in tegen de geest van het concours. 'Van oudsher streeft Haarlem naar een improvisatie met de allure van een geschreven compositie.'

Als Lekkerkerker de voorronde overleeft, zal hij eerst Andriessens ritmes erin slijpen. Trommelen met de vingers en net zo lang 'tatata' dreunen tot de boel is geautomatiseerd. Gulden improvisatieregel: 'Wie het ritme niet in de klauwen heeft, is gezien.' Daarna kiest hij een harmonische taal, bepaalt de toonsoorten en noteert registerkleuren. En dan is het: God zegene de greep. 'Je moet topfit en in balans aantreden', vindt Lekkerkerker, 'anders heb je in Haarlem niets te zoeken.'

Een misslag is zo gemaakt. Een toets kan blijven hangen. Of in het vuur van zijn spel raakt de improvisator de kluts kwijt. 'Nooit iets laten merken', zegt Lekkerkerker. 'Een fout is geen fout zolang je hem muzikaal kunt benutten.' Niet vastlopen is belangrijk, zegt voorzitter Taylor. 'Verder luistert de jury vooral of iemand een creatief idee neerlegt en dat inventief uitwerkt. Anders krijg je een improvisatie die knap in elkaar zit, maar artistiek niets doet.'

Bij de besten gaan vingers en voeten gelijk op met de fantasie. Taylor roemt de 'showy virtuositeit' van André Isoir, de drievoudige Franse winnaar. 'Altijd adembenemend' vindt hij Jos van der Kooy, de Haarlemse stadsorganist die twee keer zegevierde. En 'misschien wel de overrompelendste prestatie uit de concoursgeschiedenis' kwam voor rekening van Jan Raas, die in 1977 zijn hattrick voltooide.

Toch menen pessimisten dat het achteruit holt met de orgelimprovisatie. Kerken sluiten, conservatoriumklassen krimpen, studenten schrikken terug voor de tijdsinvestering die improviseren vergt. Taylor spreekt liever van een 'normalisatie'. De naoorlogse bloei was in historisch perspectief uitzonderlijk, stelt hij. Naast een 'kwantitatieve teruggang' ziet hij 'kwalitatieve groei'. 'Ik maak me geen zorgen. De kunst zal niet verdwijnen.'

Wel voorbij is de tijd dat een improvisator zich uitsluitend liet voeden met een notenthema. Een gedicht, beeldende kunst, film: tegenwoordig kan alles. We zetten Lekkerkerker een Mondriaan voor: Composition with red, black, blue, yellow and grey. Hij piekert en trekt registerknoppen uit. Vertelt dat hem een anekdote te binnen schiet over de jonge Piet Mondriaan, die in het kunstenaarsnest Bergen aan de zwier ging met de meiden. Lage pedaaltonen trekken zwarte lijnen. Cornet en gemshoorn leveren kleur. Vingers stuiven over het klavier.

'De truc van improviseren', zegt Lekkerkerker, 'is dat er een gevoel loskomt waarmee je jezelf inspireert.'

Helaas, Jacob Lekkerkerker drong niet door tot de finale. 
De editie-2015 werd gewonnen door de Fransman David Cassan.

Nederland orgelland

Geen land kent zo'n grote concentratie kerkorgels als Nederland. Ze staan in steden als Alkmaar, Amsterdam en Leiden, maar ook in vlekken als Oosthuizen, Midwolde of Blessum. Vaak zijn ze eeuwenoud, goed onderhouden en uitstekend bespeelbaar.
Religie, welvaart en pronkzucht bepalen vanaf de 15de eeuw het gunstige klimaat. De liturgische rol van het orgel stond uiteraard voorop. Maar een kerk of stad moest zich zo'n technologisch wonder wel kunnen veroorloven. Achter toets en pijp schuilt een complex mechaniek van blaasbalgen en slangen. De pijpen, van hout of metaal, vormen registers die één toonhoogte kunnen voorzien van tientallen kleuren.
Dat veel historische orgels nog bespeelbaar zijn, heeft ook te maken met schrieperigheid. Liever lapte men een oud orgel op, dan een kostbaar nieuw instrument aan te schaffen. Als het echt niet anders kon, werd zoveel mogelijk pijpwerk hergebruikt. Het oudste, nog bespeelbare orgel is dat van Jan van Covelens uit 1511, in de Grote of Sint-Laurenskerk van Alkmaar.
 


Karikatuur van Händel, het improvisatiebeest
Haarlems wereldwonder
Toen Christiaan Müller in 1738 het orgel van de Haarlemse Sint-Bavo opleverde, was het een wereldwonder. Niet eerder had iemand zo'n groot instrument gebouwd. Het telde ruim vijfduizend pijpen, de langste schoten elf meter de lucht in. Het orgeltoerisme dat op gang kwam, duurt tot op de dag van vandaag. Barokcomponist en organist Georg Friedrich Händel kwam langs in 1740 en 1750. In 1766 liet Wolfgang Amadeus Mozart er zijn tienjarige vingers op los. Ook latere orgeltitanen, zoals Felix Mendelssohn en Maurice Duruflé, roemden de brede, voorname klank van de 64 Haarlemse registers.

de Volkskrant, 8 juli 2014

Geen opmerkingen:

Een reactie posten