Hij verloste de
blokfluit van z'n kwezelimago en joeg een nieuwe wind door het symfonieorkest. Frans
Brüggen, pionier van de oude muziek, is overleden.
‘Ik hoop dit nog tien jaar te doen en dan zie ik wel verder.
Het liefst zou ik dan binnen zijn en fijn aan de Middellandse Zee gaan wonen.’ Het is 1967 en Frans Brüggen, een succesvolle blokfluitsolist
van begin dertig, bekijkt de toekomst met bravoure. Het zijn de jaren waarin Het
Parool kon observeren: ‘Frans Brüggen, blokfluit, trekt publiek in minirok
en spijkerbroek naar concertzaal.’
Inderdaad maakte Brüggen de eerste poptaferelen los in de
klassieke muziek. Zijn platenmaatschappij leverde bij zijn lp's grif posters. Zelf
sjeesde hij in een rode Porsche door Amsterdam, handtekeningen uitdelend aan
meiden die zijn karakteristieke kop boven hun bed hadden hangen.
Gisterochtend is hij op 79-jarige leeftijd in zijn
Amsterdamse woning gestorven. Brüggen was al geruime tijd ziek. Samen met de ruim
twee jaar geleden overleden klavecinist Gustav Leonhardt veroorzaakte hij een
wereldwijde revolutie in de speelpraktijk van oude muziek.
Hij ontdekte de blokfluit als schooljongen in de oorlog.
In z'n eentje joeg Brüggen er hele symfonieën van Beethoven en Tsjaikovski
doorheen. Blokfluit spelen was voor hem iets animaals, peinsde hij later. ‘Dat ding in je mond – het is zoiets als drinken van de borst.’
Zijn vader, een textielman, zag weinig in het instrument.
Hij drong erop aan dat zijn zoon ook dwarsfluit en muziekwetenschap zou
studeren. Na lessen bij de blokfluitpionier Kees Otten kreeg Brüggen al op z'n
18de een eigen klasje aan het Amsterdams Muzieklyceum. Drie jaar later ging hij
als hoofdvakdocent aan de slag op het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Studenten
stroomden vanuit heel de wereld toe.
Op zijn beurt trok Brüggen als een blokfluitgod over de
aarde. Met Gustav Leonhardt en cellist Anner Bijlsma zette hij langvergeten baroksonates
op de plaat. Generaties blokfluitisten imiteerden zijn nonchalante
speelhouding: met kromme rug, gekruiste benen, dubbelgeklapt op een stoel.
Maar op het barokrepertoire was hij snel uitgekeken. Bach,
Händel, Telemann, Vivaldi: ‘Er zijn misschien maar twintig échte meesterwerken.
De rest is van minder tot flut.’
Een tijdlang bood de avant-garde soelaas. Met zijn
sterleerlingen Kees Boeke en Walter van Hauwe vormde Brüggen het experimentele
trio Sour Cream. Tijdens hun optredens vloog er weleens een blokfluit aan spaanders.
Vrolijke tijden, vond Brüggen. ‘Zo af en toe overzagen wij alles eens, met een
lodderig oog, want wij dronken opgewekt veel oude jenever.’
Zijn beruchtste uitspraak deed hij in 1970, toen de strijd
tussen nieuwlichters en traditionalisten in de klassieke muziek op z'n
hoogtepunt was. Tijdens een openbare discussie zei de authenticiteitszoeker
Brüggen: ‘Elke noot van Mozart die het Concertgebouworkest speelt, is van a tot
z gelogen.’ Die stelligheid sleet er met de jaren af. Het kwam zelfs zover dat Brüggen
zélf op de bok klom bij het verguisde Concertgebouworkest (‘Ze waren het
vergeten hoor. Musici zijn de rotsten niet’).
Nadat hij eerst de blokfluit van z'n kwezelimago had
verlost, begon hij aan een oppoetsbeurt van het klassieke orkestrepertoire. Met
een stel gelijkgestemden richtte Brüggen in 1981 het Orkest van de Achttiende
Eeuw op. Spelend op historische instrumenten probeerden ze de authentieke zeggingskracht
van oude muziek te achterhalen.
Sindsdien draaide zijn leven om de drie, vier projecten
per seizoen met zijn vriendenorkest. Brüggen opperde weleens dat ze misschien
maar moesten stoppen, ‘bijna de hele literatuur die de moeite waard is hebben
we gespeeld’. Maar dat lieten zijn makkers, met duvelstoejager en orkestdirecteur
Sieuwert Verster voorop, niet gebeuren.
Het betekende wel dat het publiek vaak dezelfde
meesterwerken op de lessenaars zag verschijnen. Alweer Bach. De zoveelste
Mozart. Opnieuw een Beethovencyclus. Orkestleider Brüggen kon er niet mee
zitten. ‘Het aardige is dat de sleur ontbreekt. Het is een soort feestje. Na
het laatste concert neemt iedereen afscheid van elkaar, met tranen in de ogen
van verdomme, wat was het weer leuk.’
Zijn slagtechniek is de beginnersfase nooit ontstegen.
‘Frans dirigeert meer met zijn oogleden dan met zijn handen’, observeerde de
pianist en dirigent Reinbert de Leeuw. Evengoed liet Brüggen in Haydn
onvermoede middenstemmen gloeien. Zijn Rameau herbergde een tovertuin aan kleur.
Dat het de dirigent de laatste jaren fysiek steeds
slechter ging, noteerde zijn publiek met schrik. Eind 2012, bij een Beethoven Belevenis
in de Rotterdamse Doelen, schuifelde Brüggen als de dood van Pierlala het podium
op. Hij was mager en kon nog net manoeuvreren zonder hulp. Aan het Orkest van
de Achttiende Eeuw was geen verstijving te merken. De instrumenten kraakten en
zuchtten allermuzikaalst.
Niet alles wat hij aanraakte, veranderde in goud. Nadat Brüggen
was vergeten een geleende antieke blokfluit uit een schoonmaakbadje te halen,
zag het Haags Gemeentemuseum zich genoodzaakt het uitleenregime aan te
scherpen. Een flop werd Mozarts opera Idomeneo,
waarvoor Brüggen in het Holland Festival van 1991 de handen ineensloeg met
regisseur Peter Mussbach.
En wie omstreeks 1980 zijn blokfluitspel hoorde, kon twee
kanten op. Of je viel voor de dwingende muzikaliteit waarmee een 17de-eeuwse
sonate de zaal in werd geslingerd. Of je knapte af op het rommelige samenspel
van tong en vingers. Brüggen draaide er niet omheen: hij oefende niet of amper. 'Als ik studeer, studeer ik
de Verknüpfung van duizenden
barokke formuletjes van hoogstens vijf noten.’
Toen hij eenmaal aan het dirigeren was geslagen, dook hij steeds
vaker op bij moderne orkesten, van Stavanger tot Zürich en Tel Aviv. In
Hilversum had hij jarenlang een gedeeld chef-dirigentschap bij het voormalige
Radio Kamerorkest.
Ondanks zijn frivole opmerking in 1967 bleef Brüggen
musiceren tot het eind. In mei van dit jaar meldde hij zich per rolstoel voor
wat zijn laatste optreden zou worden. In het Koninklijk Conservatorium van Den
Haag dompelde hij studenten onder in een opera van Rameau.
Het huis in de Méditerranée is er overigens gekomen.
Brüggen nam het over van de Italiaanse componist Luciano Berio. Hun vriendschap
leverde bovendien Gesti op, het eerste hedendaagse meesterwerk voor
blokfluit. Pogingen van de jonge Brüggen om ook Igor Stravinsky voor zijn
incourante instrument te interesseren, liepen spaak (‘You are a good boy',
antwoordde Stravinsky, 'I am too old’).
Een ideologische scherpslijper is hij nooit geworden.
Zelfs Herbert von Karajan, de maestro die ooit symbool stond voor een overgeromantiseerd
muziekbedrijf, kon bij de rijpere Brüggen rekenen op begrip. Over Karajans
schuimgebakversie van Bachs Brandenburgse Concerten: 'Het is volkomen fout,
helemaal mis, maar tegelijkertijd ook goed. Dat is het aardige van muziek: het
kan alle kanten op.’
de Volkskrant, 14 augustus 2014
Jonge jaren: een fantasie van Telemann
de Volkskrant, 14 augustus 2014
Jonge jaren: een fantasie van Telemann
Laatste concert, 14 mei 2014, Koninklijk Conservatorium Den Haag, Entrée de Polymnie, de peinzende muze van het ernstige lied, uit Les Boréades van Jean-Philippe Rameau:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten