30 januari 2021

Robert Schumann, coronacomponist

Nino Gvetadze, Nicholas van Poucke en Hannes Minnaar (foto: Eva Faché)

Eind oktober, het mocht nog, treffen drie Nederlandse pianisten elkaar in MuziekHaven, een voormalig schuilkerkje in Zaandam. Ze zijn naar dit kamermuziekpodium gelokt met de vraag: is het toeval dat jullie tijdens de lentelockdown van 2020, zonder het van elkaar te weten, muziek hebben opgenomen van de 19de-eeuwse romanticus Robert Schumann?

Stiekem zagen we ze al over elkaar heen buitelen. Natuurlijk was dat geen toeval! Waarna ze behartenswaardige zinnen zouden spreken over een manisch-depressieve componist, de duistere Romantiek en het rijm met een pandemische tijd.

Die zinnen spreken ze ook. Maar pas nadat ze hebben bezworen dat hun Schumannklus in een Beethovenjaar berust op toeval. Voor Nino Gvetadze (39) vormde de cd-opname de troostprijs voor haar verdampte voorjaarstournee. Bij Hannes Minnaar (35) stond hij al voor de lockdown in de agenda. En Nicolas van Poucke (28) werd op een dag gebeld door een mecenas. ‘Of ik een soloalbum wilde opnemen. Wat had ik paraat? Nou, vooruit, Schumann.’

Een drievoudige lach galmt door MuziekHaven. De dertig vingers die hier zijn verzameld behoren tot de beste van pianistisch Nederland. Gvetadze brak door op het Utrechtse Liszt Concours van 2008. Minnaar ontving in 2016 de Nederlandse Muziekprijs. Van Poucke speelt al sinds zijn 13de in het Concertgebouw.

Als de lach is weggestorven zweeft bij alle toeval toch nog één vraag door de ruimte. Past de persoonlijke, emotionele pianomuziek van Robert Schumann (1810-1856) niet bij uitstek bij onze verwarrende virustijd?

Minnaar begint. ‘In een lockdown wordt iedereen op zichzelf teruggeworpen. Het onzekere en zoekende zit absoluut in zijn noten.’

Van Poucke: ‘Ik vond het fijn zijn fantasiewereld mee te slepen naar mijn holletje. Noem het een vlucht uit de realiteit.’

Gvetadze: ‘Ik hoor in zijn pianomuziek een groot gevoel van eenzaamheid. Het draait om vragen als: wie ben ik, wat wil ik?’ 

Leggen we hem dus onder de loep, de Duitse componist die een allesbehalve rimpelloos leven leidde. Ironisch genoeg strandde zijn eigen pianocarrière al voordat ze goed en wel op streek was. De oorzaak was een verstijfde vinger. Schumann liep de kwetsuur vermoedelijk op na oefeningen met de chiroplast, een als martelwerktuig ogend hulpmiddel voor de handhouding. Elektrotherapie hielp net zo min tegen zijn lamme vinger als het weken in dierlijke ingewanden.

‘Het gekke is’, zegt Minnaar, ‘bij Schumanns pianomuziek kun je je niet voorstellen dat hij überhaupt een blessure hád. Het is alsof hij de noten, hoppekee, zo het papier op speelt.’

Hij pende pagina's vol liederen, kamermuziek, symfonieën, oratoria en een opera. Maar de gemiste klaviercarrière bleef een kwelling die opspeelde na zijn huwelijk met Clara Wieck. Zij was de negen jaar jongere dochter van zijn pianoleraar, die haar had gekneed tot een uitstekende speler. Sterker, Clara was de eerste vrouw die als klaviervirtuoos door Europa trok.

Nog sterker, zegt Van Poucke: ‘Clara was de kostwinner, Robert stond in haar schaduw. In haar dagboek blaast ze een keer stoom af over een ruzie. Onderweg claimen ze allebei de ene piano die ergens staat. Clara wil inspelen, Robert componeren.’

‘Hun huwelijk kende zeker spanningen’, zegt Minnaar. ‘Maar volgens mij hadden ze toch vooral profijt van elkaar. Het is voor een componist natuurlijk fantastisch als een pianist zijn werk uitstekend kan spelen. En Clara kreeg de prachtigste muziek uit de eerste hand.’

Gvetadze: ‘Zij heeft er ook voor gezorgd dat hij later beroemd werd. Na zijn dood gaf ze zijn verzamelde werk uit.’

Toen ze in 1840 trouwden, had Schumann al heel wat pianomuziek op papier staan. Vaak waren het miniaturen die hij snoersgewijs aan elkaar reeg. Hij beperkte zich niet, zoals zijn tijdgenoot Chopin, tot vast omschreven genres als etude, prelude en mazurka. Schumann kwam op de proppen met titels als Kinderszenen en KreislerianaBoven deeltjes zette hij titels als Träumerei, Grillen en Warum?. Van Poucke: ‘Het is de verbeeldingswereld die hij oppikte in de Romantische literatuur.’

Die kreeg Schumann van huis uit ingewreven. In Zwickau, onder Leipzig, handelde zijn vader in boeken. Als vertaler van Lord Byron en Walter Scott vergaarde hij bovendien een klein fortuin. Tot Roberts lievelingsschrijvers behoorde E.T.A. Hoffman, de vroeg-romanticus die grossierde in pathetische, onverwachte en duistere scènes. 

Van Poucke: ‘Schumann hevelde ze over naar het klavier, om te beginnen met Carnaval, een pianocyclus die hij schreef rond z’n 24ste.’

‘Totaal vernieuwend’, zegt Gvetadze, ‘met die opeenvolging van stemmingen, personages en een verhaallijn.’

Minnaar: ‘In zijn jonge jaren heeft hij echt gepiekt. Als Schumann ergens in vooropliep, dan was het met muziek die uit de lucht lijkt te vallen. En dan snel door naar het volgende idee.’

Van Poucke: ‘Van de hak op de tak.’

Gvetadze: ‘Het komt geïmproviseerd over, maar als je goed kijkt, zie je hoe slim het in elkaar zit.’

In Carnaval portretteert Schumann bijvoorbeeld zijn collega’s Paganini en Chopin: de Italiaan is een spring-in-’t-veld, de Pool een mijmeraar. In andere miniaturen wordt geflirt (Coquette) en gevlinderd (Papillons) bij het leven. Hoogkaraats Schumann zijn de delen Florestan en Eusebius, twee fictieve personages die de weerslag vormen van woelingen in zijn hoofd. Eusebius is de bedachtzame dromer, Florestan de manische doener. Van Poucke:  ‘Vermoedelijk was het een manier om zijn geest te ordenen, hij leed nogal onder stemmingen.’ 

Himmelhoch jauchzend, zu Tode betrübt –Schumann moet zich hebben herkend in Goethes versregel. Ook zijn vader kampte ermee, zus Emilie pleegde zelfmoord. ‘Schumann wist dat hij wispelturiger was dan anderen’, zegt Van Poucke. ‘Misschien koesterde hij het zelfs een beetje.’

Minnaar: ‘Maar om nou te zeggen dat je hoort aankomen dat hij van de brug springt?’

27 februari 1854: Schumann stort zich bij Düsseldorf in de Rijn. Een paar weken eerder had hij geklaagd over hallucinaties. Nu eens hoorde hij ‘de prachtige samenklanken van een verre blaaskapel’, dan weer ‘verschrikkelijke koren van tijgers en hyena’s’. Een Nederlandse schipper hielp mee hem uit het water te tillen. 

Vanaf die dag werd Clara bij haar man weggehouden. Ze zou hem nog één keer zien, ruim twee jaar later, vlak voor zijn dood in de kliniek van Endenich bij Bonn. In een aantekening zinspeelde Schumann op een niet-psychische oorzaak voor de depressies, fobieën, tremoren, slapeloosheid en uitputting waaraan hij jarenlang leed: als twintiger had hij syfilis laten behandelen met het giftige arseen.

Van Poucke: ‘Zijn wereld was soms best ongezond.’

Minnaar: ‘Uiteindelijk vond ik het wel passen bij een tijd waarin alles instort.’

Van Poucke: ‘Schumanns muziek is rafeliger dan die van tijdgenoten. Die schreven toch vooral kabbelend werk met brave melodietjes.’

Minnaar: ‘Zo bekeken was Mendelssohn burgerlijk, ja.’

Gvetadze: ‘Als ik Schumann speel, worden mijn huisgenoten er soms gek van. Die onrust!’

Minnaar: ‘Waarmee we terug zijn in coronatijd. Wel optreden, niet optreden, als musicus word je daar wel een beetje een wrak van.’ 

 

 Het wonder van Wijn 

Hoe verschillend hun pianospel ook is, één ding hebben Nino Gvetadze, Hannes Minnaar en Nicolas van Poucke gemeen: ze komen uit de school van de Nederlands pedagoog Jan Wijn (86). Dit jaar is hij na bijna zes decennia gestopt met lesgeven. Bij zowat elke eindexamenlichting aan het Amsterdamse conservatorium kon je spreken van een goed Wijnjaar. Hij kneedde pianisten van Wibi Soerjadi tot Ronald Brautigam, van Marietta Petkova tot Lucas en Arthur Jussen. In Speel! De lessen van Jan Wijn speurt Trouw-journalist (en amateurpianist) Sandra Kooke naar het geheim van zijn aanpak. 

De pupillen die ze spreekt dragen Wijn doorgaans op handen. ‘Hij is de leraar die ons het meest onszelf laat zijn’, zeggen de broers Jussen. ‘Veeleisend is hij wel’, zegt Hannes Minnaar, ‘de lessen zijn niet vrijblijvend.’ Een enkeling, zoals Marietta Petkova, voelde wrijving. ‘Die straffe hand was niet geschikt voor mij.’ Bestaat er een methode-Wijn? Jazeker, concludeert Kooke. Ze vindt trefwoorden als eerlijkheid, verbeeldingskracht, speelgemak  en plezier. Bij nieuwe studenten zal Wijn nooit beginnen met corrigeren en verbieden, maar met ‘ja’ zeggen. ‘Een ja waardoor openingen ontstaan, een ja als een aanmoediging, een begin van nieuwe mogelijkheden, van vrijheid.’

Sandra Kooke: Speel! De lessen van Jan Wijn. ISVW Uitgevers, 192 pagina’s, €19,95.

 

de Volkskrant, 12 november 2020

Geen opmerkingen:

Een reactie posten